Woordenschat en leerlijnen
Werken aan woordenschat, waarom en hoe?
Het klinkt als iets waar iedere leerkracht eigenlijk automatisch aan werkt, en eigenlijk is het dat ook.
Toch krijg ik nog best vaak vragen zoals:
- Hoe is die leerlijn nu ook weer opgebouwd?
- Waar moet ik op letten bij mijn woordenschatonderwijs?
- Hoe kan ik het beste extra aandacht geven aan mijn woordenschatonderwijs?
Woordenschat onderwijs, dat doe je de hele dag
Bij alle activiteiten in jouw klaslokaal of bij al je gesprekken thuis of tijdens een ondersteuningsmoment gebruik je taal.
Je bent continu iets aan het vertellen, iets aan het vragen, iets aan het uitleggen. Je bent de hele dag aan het communiceren. zowel verbaal als nonverbaal. Je gebruikt je mimiek, je intonatie en je stemvolume om bepaalde woorden te verduidelijken of kracht bij te zetten
Ben je hier ook bewust van en ga vooral de moeilijker woorden niet uit de weg maar leg ze uit, verduidelijk ze tijdens je verhaal. Gebruik ook regelmatig informatieve boeken om zo de de taal te verrijken van kinderen.
Een voorbeeld
Uit het boek “Een haan gaat op wereldreis” van Eric Carle
Na het citaat het extra stukje taalaanbod wat je zou kunnen geven om woorden in de context te verduidelijken.
We zijn zo bang mompelen de vissen.
De vissen schamen zich en durven het niet hardop te zeggen. Ze mompelen maar een beetje. Ze zeggen niet hardop “wij zijn zo bang”, maar ze mompelen “wij zijn zo bang”. (Gebruik hierbij dus je intonatie als voorlezer.)
Aan dat soort dingen had de haan niet gedacht.
Hij wil wel op wereldreis, maar hij heeft niet voor eten en onderdak gezorgd.
De haan had voor eten gezorgd, maar de dieren moesten natuurlijk ook ergens slapen. Niet ergens buiten maar liefst ergens binnen, een huisje, een holletje of een nestje, ergens waar ze onderdak hebben, een fijn plekje om te slapen. Een veilig onderdak.
Eigenlijk werk je continu aan woordenschat.
Als leerkracht ga je bewust met je taalaanbod om.
Je gebruikt niet alleen de dagelijkse algemene woordenschat maar je gebruikt ook steeds vaker themawoorden in je gesprek, je gebruikt vaktermen wanneer je over een bepaald onderwerp praat en je gebruikt minder alledaagse woorden zoals voegwoorden (omdat, daarom, als), verwijswoorden(hij, zij, haar, hem,dit,dat), schooltaalwoorden (woorden die de woordenschat verdiepen en verbreden en aanzetten tot taaldenken) en verschillende vormen van werkwoorden (gezwommen, gebleven, liepen).
Het verloop van de opbouw van woordenschat
Hoe verloopt eigenlijk de leerlijn van woordenschat?
Volgens het CED kun je de woordenschat leerlijn als volgt indelen:
Groep 1-3
De leerlingen:
- Beschikken over een basiswoordenschat
- breiden gericht hun (basis)woordenschat uit
- leiden nieuwe woordbetekenissen af uit verhalen
- zijn erop gericht woorden productief te gebruiken
- maken onderscheid tussen betekenisaspecten van woorden. (CED)
In eerste instantie worden vooral zelfstandige naamwoorden en werkwoorden verworven.
Vanaf de leeftijd 3 a 4 jaar gaat dit versneld omdat kinderen dan naar school gaan.
Woorden van buiten hun belevingswereld komen er in een rap tempo bij.
De BAK-lijsten (BAK staat voor Basiswoordenlijst Amsterdamse kleuters. ) zijn toonaangevend voor de groepen 1-2.
De BAK-lijsten staan in het onderwijs bekend als ‘de placemats’. De lijsten zijn ingedeeld per groep en bieden verdeling in een themagericht aanbod, een minimumaanbod en een uitbreidingsaanbod.
De 3000 woorden zijn de basis voor een goede woordenschat aan het eind van groep 2.
TIP: Download onderaan de pagina de Baklijsten voor groep 1 en 2
Groep 4-5
De leerlingen:
- verbreden en verdiepen hun woordkennis
- hanteren strategieën voor het afleiden van woordbetekenissen
- hanteren strategieën voor het onthouden van woorden
- kennen betekenisrelaties tussen woorden (onderschikking/bovenschikking, bijvoorbeeld: fruit-appel)
- begrijpen figuurlijk taalgebruik. (CED)
Woorden kun je halen uit woordenschatlijsten via Digiwak.
Kijk maar eens op deze lijst met woorden.
Hier zijn woordenschatlijsten per groep en per thema op te roepen.
Om alle schoolse activiteiten en de lesstof van alle vakken bij te kunnen benen is een goede woordenschatverwerving nodig. Woordbetekenissen worden verdiept. Er worden strategieën aangeleerd om woorden en hun betekenis te ontdekken en er worden steeds meer betekenisrelaties tussen woorden gelegd.
Vanaf groep 5 komt figuurlijk taalgebruik herkennen er ook bij.
TIP: bekijk via de link onderaan de pagina de digiWAKlijst voor groep 3-8
Groep 6-8
De leerlingen:
- kunnen hun woordenschat zelfstandig verbreden en verdiepen
- kunnen strategieën verwoorden voor het afleiden en onthouden van woordbetekenissen
- kunnen woorden buiten de context definiëren
- leggen zelf betekenisrelaties tussen woorden
- passen figuurlijk taalgebruik toe. (CED)
Vanaf groep 6 worden nieuwe, veelal abstracte woorden geleerd op basis van een aantal bekende woorden.
Bijvoorbeeld:
- Bij boos denk je nu aan woedend en furieus
- Bij boom denk je nu aan loofboom, spar, naalden of bladkroon
- Maar ook woorden als alsmaar, aandachtig, echter, hoewel.
Er wordt voortgebouwd op woorden die het kind al kende.
Minder frequente woorden worden aangeboden en geleerd, zodat de eerdere bekende woorden meer diepgang krijgen. Ook figuurlijke taalgebruik komt erbij.
Schooltaalwoorden worden belangrijk om alle vaktermen en begrijpend leesteksten te kunnen volgen.
Klik hieronder op de link om meer over schooltaalwoorden te lezen, wat dit zijn en waar je ze kunt vinden.
Grote verschillen vanaf de kleuterleeftijd.
Er bestaan grote verschillen tussen kinderen op het gebied van hun taalontwikkeling, wanneer ze groep 1 binnenwandelen.
Dat maakt het voor leerkrachten lastig differentiëren. De verschillen tussen de kinderen die met een beperkte woordenschat starten met school en kinderen met een rijke woordenschat worden in de loop van de basisschool alleen maar groter.
Een kleutergroep bevat al snel drie verschillende startniveaus op het gebied van woordenschat en taal.
Wat is dan de oplossing?
Wist je dit van woordenschat?:
- Wist je dat een gemiddelde leerling groep 3 binnenkomt met gemiddeld 3000 woorden?
- Wist je dat dit aantal bij leerlingen met een TOS of een taalachterstand vaak maar de helft is (1500=peuterniveau).
- Wist je dat een Nederlandstalige leerling in groep 8 gemiddeld 17.000 woorden kent?
- Wist je dat een anderstalige leerling in groep 8 gemiddeld 10.000 woorden kent?
- Wist je dat een anderstalige leerling vaak een taalachterstand heeft, en dat een taalstoornis alleen maar duidelijk wordt door ook de moedertaal ook te screenen?
- Wist je dat jij en ik, als volwassene, gemiddeld 60.000 woorden kennen?
- Wist je dat je een tekst pas goed kunt begrijpen wanneer je 95% van de woorden in die tekst ook kent?
Wat kun je doen met woordenschat in de klas
Leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis of een taalachterstand hebben veel in te halen.
Stel je voor dat je het verschil tussen 1500 en 3000 in de kleutergroepen wilt oplossen, of dat je de leerlingen aan het eind van groep 8 al die 17.000 woorden wil hebben aangeboden.
Dat vereist een sterke discipline. je praat dan al snel over 14.000 woorden verdeeld over groep 3-8. Dat is meer dan 2000 woorden per leerjaar. Omgerekend zijn dat dan 50 nieuwe woorden per week!!
Gelukkig leren de leerlingen veel woorden incidenteel, tussendoor in gesprekken of verhalen. Ze worden in een context aangeboden, in zinnen, of verhalen, die de woordbetekenis duidelijk maken.
Toch zullen er zeker een aantal woorden ook intentioneel moeten worden aangeboden, volgens een vaste en beproefde methode met voldoende aandacht en terugkerende aandacht waardoor de woorden ook goed geconsolideerd worden.
De viertakt van Verhallen, beter bekend als “met woorden in de weer”is hiervoor een beproefde methode.
Klik hieronder om verder te lezen wat het is en hoe je het toepast in de klas of in jouw begeleiding.
De 5 belangrijkste pijlers voor goed woordenschatonderwijs
- Ieder intentioneel gekozen woord wordt in een juiste context aangeboden worden.
- Een intentioneel gekozen woord moet moet minimaal 7 x herhaald worden. (liefst 10-15 keer)
- Een intentioneel gekozen woord moet altijd en in relatie tot andere woorden worden geplaatst en dit moet worden gevisualiseerd met bijvoorbeeld een woordweb, een woordkast of een woordparachute.
- Wanneer je een moeilijk woord tegenkomt, model dan hoe je achter de betekenis zou kunnen komen. Denk hardop na , gebruik voor de voor jouw leerlingen bekende strategieën zoals terugkijken in het boek, opzoeken op het internet, teruglezen in de tekst, opzoeken op de taalmuur, enz.
- Gebruik een vaste plek in jouw lokaal voor een taalmuur. Hierop gebruik je een vast gedeelte als ruimte voor woordenschat. gebruik niet te kleine materialen, maak het zichtbaar voor alle leerlingen en kom er gedurende de week regelmatig op terug met bijvoorbeeld de consolideeroefeningen.
Bonustips:
Wil je de woordenschat van je basisschoolleerlingen vergroten?
2 tips vanuit de geheugenpsychologie: herhaal en spreid!
Uit onderzoek is gebleken dat twee strategieën bijzonder effectief zijn bij het opdoen van nieuwe woorden: het spreiden van leermomenten en het ophalen van kennis uit het geheugen.
Wil je leerlingen bijvoorbeeld iets nieuws leren, prop dan niet alle instructie in één of twee sessies, maar spreid de instructie over de tijd. En wil je ze laten oefenen met nieuwe kennis, vraag ze dan niet om de informatie nog eens te lezen, maar laat ze antwoorden geven op (zelfbedachte) vragen.
Bron:
Gino Camp en Nicole Goossens, ‘Schooltaal en woordenschat in taalonderwijs op de basisschool’. Open Universiteit/NRO, 2016 in Didactief online
Hoe zet jij in op woordenschat in jouw praktijk?
Laat het hieronder weten in een reactie.